Na mijn opleiding als ergotherapeut wist ik meteen wat de meerwaarde van het werken met een therapiehond kan betekenen. Twee jaar heb ik samen met Miro de opleiding zorgverlener met therapiehond gevolgd.
Miro, geboren in 2017, is een grote poedel, een koningspoedel. Hij is zeer leergierig en houdt zowel van kinderen als van volwassenen. De koningspoedel is anti-allergeen, dus iedereen kan met Miro aan de slag.
Het kapsel van Miro kan nogal eens wisselen, van lang tot zeer kort, maar hij blijft steeds de lieve trouwe vriend van iedereen. Zoals eigen is aan een koningspoedel moet hij om de twee maanden naar het trimsalon, soms zomers kort en in de winter wat wolliger.
Begeleidend werken met assistentie van een hond vertrekt in eerste instantie vanuit de noden van de cliënt/kinderen. Er worden specifieke hulpverleningsdoelstellingen gesteld en er wordt gezocht naar haalbare manieren om, via honden en de natuurlijke behoeften van honden, aan deze noden te kunnen voldoen. Dit alles wordt opgevat vanuit een holistische kader en is dus afhankelijk van het samenspel tussen de drie belangrijkste handelingsdomeinen van het kind: de maatschappelijke, de mentale en de fysieke. Via het inzetten van honden probeer ik het gedrag van een kind te veranderen. De hond gaat onpartijdig te werk, daar waar mensen wel oordelen en vraagt het kind om te communiceren via non-verbale communicatie. De onpartijdigheid van de hond creëert een gevoel van zelfzekerheid. Knuffelen met de hond, aaien en praten bevordert de interactie en de communicatie van het kind.
Wetenschappelijk onderzoek therapie met honden
Via verschillende studies werd reeds bewezen dat het inzetten van honden of andere dieren voor therapiedoeleinden een zeer positief resultaat geeft. Zo spreekt een artikel over activiteiten met assistentie van dieren in de klas, over het effect van deze activiteiten op het sociaal functioneren van kinderen met ASS .(O’Haire, McKenzie, McCune, & Slaughter, 2014). Het doel van de studie was om activiteiten met dieren te implementeren in de klas en deze te evalueren. De studie werd uitgevoerd in 41 klaslokalen op 15 scholen in Brisbane, Australië. Vierenzestig, 5- tot 12-jarige kinderen gediagnosticeerd met ASS, werden bestudeerd. Het AAA-programma (Animal Assisted Activities) bestond uit acht weken integratie van cavia’s in het klaslokaal en zestien 20-minuten durende interactieve sessies met deze dieren. Via gestandaardiseerde instrumenten werden de kinderen door zowel hun ouders als leerkrachten op drie tijdstippen geëvalueerd: na de start van de studie, na een wachtperiode van 8 weken tijdens de week voorafgaand aan het AAA-programma en in de week na het 8-weken AAA-programma . Er werden significante verbeteringen vastgesteld in het sociaal functioneren, waaronder een toename van het sociale gedrag en de sociale vaardigheden, en een afname van het zich isoleren van de groep, van vóór tot na het AAA-programma, maar niet tijdens de wachtlijstperiode. Meer dan de helft van de ouders meldde ook dat de deelnemers een toename vertoonden om tijdens het programma naar school te gaan. De onderzoekers concluderen dan ook dat de resultaten aantonen dat werken met dieren in de klas en therapiesessies met dieren, met behulp van ondersteunde activiteiten, een relatief eenvoudige en kosteneffectieve manier kan zijn om docenten en gezinnen te helpen om het sociaal functioneren van kinderen met ASS te verbeteren.
Een andere studie (Tissen, Hergovich, & Spiel, 2007) onderzocht de effecten van verschillende trainingsmethoden op sociaal gedrag, empathie en agressie (open en relationeel) bij kinderen (derde leerjaar) met verschillende tussenpozen. Er waren drie experimentele omstandigheden: “Sociale training zonder honden,” “Sociale training met honden” en “Training met honden zonder sociale training.” Het project werd uitgevoerd in drie basisscholen, drie klassen per school (in totaal 230 kinderen), over een periode van 10 weken. De toewijzing van experimentele omstandigheden aan klassen binnen elke school was willekeurig. Er waren tien trainingssessies (elk 90 minuten): één sessie per week. De klasleraren en leerlingen vulden vragenlijsten in vóór het begin van de training en na de voltooiing van het 10 weken durende programma, de leerlingen deden dat drie weken na het programma nog een keer. Uit de enquête van de leerkracht bleek een significante verbetering in het sociale gedrag van leerlingen, ongeacht het programma. De leerlingen vertoonden een significante toename van empathie, ongeacht het programma; het effect was echter niet stabiel in de tijd. Een significant voordeel met betrekking tot agressie werd aangetoond door het programma “Sociale training met honden” over de andere twee alternatieven. Uit beide studies blijkt het belang om naast de honden zeker ook een therapieprogramma uit te werken.
In een systematic review van 25 papers over AAI (Animal Assisted Interventions) in de klas (Brelsford et al., 2017) wordt besloten dat het van cruciaal belang is om te beoordelen of het inzetten van dieren in onderwijsinstellingen echt waardevol is. De vraag of dieren kinderen helpen om te leren kan momenteel nog niet voldoende beantwoord worden, daarvoor verschillen de 25 studies te veel. Ook de vraag of er een significante verbeteringen in het cognitief en sociaal-emotioneel gedrag is, wordt momenteel op basis van deze papers nog niet voldoende beantwoord. Het is van vitaal belang dat toekomstig onderzoek deze vragen beantwoordt en het nodig academisch bewijs levert. Ook kan het welzijn van de betrokken dieren dan toenemen, omdat er geen onnodige of lange interacties binnen de klas zijn. Kortom, we moeten de optimale en meest effectieve manier van interventie bepalen om de beste resultaten te bieden voor kind en dier. Ten slotte, maar voor de onderzoekers zeer cruciaal, moet onderzoek met AAI een strikt en grondig protocol volgen voor de verbonden risico’s zoals het opleidingsniveau en certificering van honden en hun begeleiders, allergieën en fobieën, training van de veiligheid van kinderen met betrekking tot het begrip van gedrag van honden en hun signalen; deze zullen uiteindelijk het welzijn en de veiligheid van het personeel, de kinderen en de betrokken dieren beschermen tijdens de interventies.
Vanuit deze informatie blijkt het belang van een goede opleiding voor de zorgverlener met therapiehond en van een goede training van de hond. Vanuit mijn achtergrond als ergotherapeut beschik ik over de nodige therapeutische vaardigheden, mijn studie voor zorgverlener met therapiehond geeft me de nodige handvaten om beide te combineren. Hier leerde ik ook het belang dat de cliënt ook over de nodige kennis van de hond en zijn manier van communiceren beschikt om de sessie te kunnen laten slagen.
Brelsford, V. L., Meints, K., Gee, N. R., & Pfeffer, K. (2017). Animal-Assisted Interventions in the Classroom—A Systematic Review. International Journal of Environmental Research and Public Health, 14(7), 669. doi:10.3390/ijerph14070669
O’Haire, M. E., McKenzie, S. J., McCune, S., & Slaughter, V. (2014). Effects of Classroom Animal-Assisted Activities on Social Functioning in Children with Autism Spectrum Disorder. Journal of Alternative and Complementary Medicine, 20(3), 162-168. doi:10.1089/acm.2013.0165
Schuck, S. E. B., Emmerson, N. A., Fine, A. H., & Lakes, K. D. (2015). Canine-Assisted Therapy for Children With ADHD: Preliminary Findings From The Positive Assertive Cooperative Kids Study. Journal of attention disorders, 19(2), 125-137. doi:10.1177/1087054713502080
Tissen, I., Hergovich, A., & Spiel, C. (2007). School-Based Social Training with and without Dogs: Evaluation of Their Effectiveness. Anthrozoös, 20(4), 365-373. doi:10.2752/089279307X245491
Kintaert, K., (2013). Begeleidend werken met assistentie van dieren. Gent: Academie Press.